“Oma worden? Graag, maar alleen als ik nog mag blijven werken”

Geplaatst op 20 juli, 2019 om 09:58

Een overlijden, gemeenteraadsverkiezingen, een regeringscrisis, parlementsverkiezingen, een huwelijk: het zijn twee heftige jaren geweest voor minister Maggie De Block en haar dochter Julie Asselman, schepen in Merchtem – hometown van de clan-De Block. “Wij staan optimistisch in het leven. Er overkomen je dingen die niet prettig zijn, maar dat wil niet zeggen dat je in een hoekje moet gaan zitten treuren. Je moet voort.”

Interview door Sven Spoormakers voor Het Laatste Nieuws

Het zijn ochtendmensen, daar in Merchtem. De koffie geurt al vroeg tot op de straat van de Merchtemse nieuwbouwwijk waar Julie Asselman woont. Haar moeder, Open Vld-minister van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Asiel en Migratie Maggie De Block, zit aan de ontbijttafel. Ze praten vrolijk over wat de dag zal brengen, zoals alleen moeders en dochters dat kunnen.

“Mag ik nog een kop koffie? En dan kunnen we eraan beginnen, want ik moet seffens nog naar Brussel”, zegt Maggie, met ministeriële flair. Julies man Jimmy (40) hapt in stilte een kommetje muesli weg – aan hem is zoveel ochtendlijke activiteit duidelijk niet besteed. “De mannen in de familie zijn géén ochtendmensen, zoals wij”, lacht Julie. Waarop Maggie: “Soms hoor ik mijn voordeur al om kwart voor zeven opengaan, en daarna ‘klik-klak’ van haar hakken op de trap. Dan weet ik: ‘Ons Julieke is daar.’ ‘Die terreur van ‘s morgens is weer daar’, sakkert mijn man dan – om te lachen, hé.”

Hoe vaak zien jullie elkaar?

Julie: “Mama woont drie straten van bij mij. Als ik passeer en ik zie haar zitten in haar zetel voor het raam, dan spring ik eens binnen.”

Maggie: “Ik werk daar graag. Dat is mijn zetel: niemand anders durft daarin te gaan zitten.”

Vaste afspraken houden jullie er niet op na?

Maggie: “Oh nee, elke zondag bij de familie eten – ik háát het. Onlangs kwam Julie thuis van op reis en ze had geen stroom. Dus zei ik: ‘Kom dan maar eten.’ Dan zijn we in de frigo gedoken en à l’improviste is dat een heel gezellige avond geworden.”

Wat voor moeder was je, Maggie?

Julie: “(snel) Een strenge.”

Maggie: “(rolt met ogen) Ja, ge hebt afgezien vroeger. Ge zijt er toch niet van doodgegaan. Ge had veel vrijheid, hé? Ik was niet het soort moeder dat niet kon slapen voor het laatste kuiken terug in het nest was.”

Julie: “Dat is waar. Zolang ik niet om vier uur ‘s morgens nog op straat was, vond mama het allang goed. Maar: er was altijd sociale controle. Als mijn broer of ik een stap verkeerd zette, wist mama het een uur later. Want er was altijd wel een patiënt die het gezien had en doorvertelde.”

Maggie: “’Zeg dokter, weet ge dat uw dochter altijd met dezelfde jongen naar school wandelt?’ – ‘Ja, Roger, ik weet dat. Die jongen zit bij haar in de klas. Ik ben daar niet ongerust over.’ Mijn broers zeggen altijd: ‘Ge hebt de CIA, de FBI en ons Maggie. Die weet altijd alles.’”

Het voordeel van de dorpsdokter. Je kent zo goed als iedereen.

Maggie: “Het was toch ook hard werken, hoor. Officieel begon ik om acht uur, maar de eerste patiënten kwamen al om kwart over zeven. Mijn man deed de kinderen naar school, maar ik had dan wel al gezorgd dat ze gegeten hadden en dat Julie haar staartjes gemaakt waren.”

Julie: “Het voordeel was: ze was altijd thuis, behalve als ze op huisbezoek was. Dus als we haar nodig hadden, kon dat altijd tussendoor.”

Maggie: “Dan zat ze in mijn wachtzaal – ‘Oh, ik ben ziek en mijn mama ziet naar mij niet om’ – en lieten de andere patiënten haar voorsteken.”

Julie: “Zomaar haar praktijk binnenkomen, mochten we niet. En blokfluit oefenen en basketten tegen de muur ook niet (lacht). Dat maakte te veel lawaai voor de patiënten. Daar werd ze onnozel van.”

Maggie: “Ik zorgde wel dat ze nooit alleen waren. Ik had een heel eskadron aan babysitters. En mijn moeder kookte altijd voor de hele familie.”

Julie: “Om vier uur ‘s namiddags was het eten klaar. Om vier uur al, hé. En iedereen mocht aanschuiven – mijn broer en ik, de neefjes en nichtjes, mijn nonkels. Het is altijd de zoete inval geweest bij mama en papa. Hun huis was echt het centrum van de activiteiten van de familie. Waren er zieke kinderen in de familie, dan kwamen ze naar ons, en oma kwam dan oppassen.”

Maggie: “Ze vond dat toch veiliger, met een dokter in huis (lacht). En omdat ze niet goed wist hoe ze ‘die eurosol’ moest geven. Dat moest ik altijd doen.”

Ze noemen jullie in Merchtem zo te horen niet toevallig ‘de clan-De Block’.

Maggie: “Mijn mama en mijn broers hangen heel erg aan elkaar, dat is zo. Dat komt omdat mijn vader jong gestorven is: in november zal hij 50 jaar dood zijn. Wij moesten voor elkaar zorgen. Dat schept een band voor het leven.”

Julie: “En omdat jullie aan elkaar hangen, heb ik met mijn nonkels ook een bijzondere band.”

Maggie: “Eigenlijk beschouwen we elkaars kinderen als onze eigen kinderen.”

Julie: “Ik ben nu twee weken op huwelijksreis geweest en mijn nichtjes zijn hier ook al komen wonen. Zoals ik vroeger bij mijn nonkels introk als zij op vakantie waren. Ik heb daar wel een keertje een stoot mee voorgehad. Ik had bij oom Eddie een megafeest gegeven en alles proper opgeruimd achteraf, maar was één ding vergeten: we hadden de koelkast op de hoogste stand gezet, om alles goed te koelen, maar nadien niet teruggezet. Gevolg: alles wat in de frigo zat, was bevroren en de flessen bier en wijn waren gebroken. Dus kreeg ik telefoon: ‘Julieke, wij zien u graag, zenne, máár… Kunt ge eens komen na uw vakantiewerk? Ge zult hier toch iets moeten opkuisen.’”

Ruim twee jaar geleden is Koen, de partner van Julie, overleden aan een hartstilstand tijdens een basketbaltraining. Heeft dat jullie nog dichter bij elkaar gebracht?

Maggie: “Het was een gemeenschappelijke bezorgdheid, de gezondheid van Koen.”

Julie: “Koen had geen eigen immuniteitssysteem: werd hij ziek, dan was het altijd gevaarlijk. Mama was altijd de eerste die ik belde als er iets met Koen was.”

Maggie: “Aan wie zou je het anders vragen dan aan je mama die ook nog eens dokter is? We hebben meer dan eens tot ‘s nachts op de spoed gezeten. Ik zei dan soms: ‘Gij hebt uw schoonmoeder wel goed gekozen.’ Daar moest hij zelf om lachen.”

Julie: “Mama helpt altijd iedereen. Had een vriendin een probleempje, zelfs ‘s nachts, dan zei ik: ‘Kom, we gaan naar mijn mama.’ En dan zaten we daar op zondagochtend, bij mama in haar peignoir.”

Hoe moeilijk is het dan om te kiezen tussen je verantwoordelijkheid als minister en je dochter die op zo’n moment haar moeder nodig heeft?

Maggie: “Oh, maar ik ben veel bij Julie geweest. Ik ben professioneel gebleven en heb geen ministerraad overgeslagen – mijn collega’s zullen wel geweten hebben wat er gebeurd was, maar ik heb daar niets over gezegd. Koen is op woensdagavond gestorven, donderdag hebben we alles geregeld met zijn ouders, vrijdag was het ministerraad en dan was het weekend. Maandag ben ik naar een paar vergaderingen op het kabinet geweest en dinsdag was het de begrafenis. De dag nadien was ik terug aan het werk. En ik niet alleen – Julie ook.”

Julie: “Eerlijk: wat zou ik hier thuis alleen moeten doen?”

Maggie: “We hadden het beter als we ons op ons werk konden concentreren. De weekends vond ik het moeilijkst, maar dat hebben we ook samen aangepakt. Mijn broer heeft direct een bed gebracht en een logeerkamer ingericht bij Julie thuis. Dan konden er altijd vrienden en familie blijven slapen.”

Julie: “Als ik daar nu op terugkijk, heb ik daar zelfs mooie herinneringen aan. Het was allemaal heel triest, natuurlijk. Maar toch: ik voelde de wármte van iedereen. Dat deed heel veel deugd.”

Maggie: “Wij staan eigenlijk optimistisch in het leven. Er overkomen je in het leven dingen die niet prettig zijn, maar dat wil niet zeggen dat je in een hoekje moet gaan zitten treuren. Je moet voort. Dat heb ik van mijn moeder geleerd, toen papa stierf: we zijn niet bij de pakken blijven zitten. Het is niet te geloven dat je zoiets nog eens moet meemaken in de familie, maar we stonden er nu met Julie opnieuw voor en dan zorgen we allemaal voor elkaar.”

Julie: “Ze zeggen niet: ‘Je moet sterk zijn.’ Want dat ben je op zo’n moment niet. Ik was léég, toen. Maar iedereen zorgde voor mij – ze hielden me gezelschap, kookten mijn lievelingseten, zorgden dat ik weer buitenkwam. In de drie maanden na Koens overlijden ben ik geen enkele avond alleen geweest.”
Intussen heb je opnieuw de liefde gevonden – hij zat net nog te ontbijten. Was het moeilijk om jezelf terug open te stellen?

Julie: “Dat is vanzelf gekomen, eigenlijk. Er is geen kant-en-klaar recept voor, hé. Mijn vrienden trokken mij overal mee naartoe en toen leerde ik Jimmy kennen. Het klikte, en dan ben ik ervoor gegaan. Wat moest ik anders? Ik wou niet voor altijd blijven rouwen en me opsluiten in mijn verdriet. Ik kan goed begrijpen dat er mensen zijn die dat wél doen. Maar ik wou dat niet. Koen en ik wisten dat de dood bij het leven hoorde. Hij zei altijd dat ik na zijn overlijden vérder moest. In Merchtem wist iedereen het direct: ‘Julie heeft een nieuw lief.’ Dat maakte de zaken er niet gemakkelijker op, natuurlijk.”

Maggie: “Rouwen is een zeer individueel gegeven. Het is niet omdat je voortgaat met je leven, dat je vergeet wat er was. Mijn moeder is vijf jaar na de dood van mijn vader ook hertrouwd – met een heel lieve man, trouwens. Ze wou niet ‘die weduwe’ zijn, die achterbleef met de kinderen.”

Julie, je bent een maand geleden getrouwd met Jimmy…

Maggie: “(enthousiast) En het was een gróót feest. Ik heb het in mijn speech gezegd: ‘Als ik Julie vroeger ging halen op school, stond ze altijd in het midden van haar vrienden. Zoals nu.’ Het huwelijk zou een klein feestje worden, weet ge nog, Julie? En we zijn geëindigd met 450 man op de receptie en 240 genodigden op het avondfeest.”

Julie: “Koen zei altijd: ‘Je moet soms nadenken of je in mensen wil blijven investeren, ook nadat zijn ze verhuisd naar de andere kant van het land. Want je rent altijd maar van hot naar her.’ Achteraf bekeken is het maar goéd dat ik in al die mensen ben blijven investeren, want ze wáren er wel voor mij toen ik alleen viel. Jimmy is zoals ik: hij is graag tussen de mensen. Hij heeft overal groepjes vrienden – zijn collega’s op school, bij de jeugdbeweging, bij de fietsclub.”

Dat brengt me naadloos bij wat ik wou vragen. In zijn speech zei burgemeester Maarten Mast tegen je man: ‘Verplicht haar om soms eens tot rust te komen.’

Julie: “(lacht) Ik ben al-tijd weg. Een dag heeft 24 uur en dat zouden er gerust nog een paar meer mogen zijn. Er zijn al zoveel avonden ingenomen door politieke activiteiten dat ik, als ik eens tijd heb, wel iets leuks wil doen. Dus nodig ik vrienden uit of we gaan bij hen op bezoek. Kijk, daar staat een tv, maar ik kan me niet herinneren wanneer ik hem voor het laatst heb aangezet.”

Moet je opletten dat je jezelf niet voorbij holt?

Julie: “Oh, maar ik hol mezelf niet voorbij. Ik hoef geen avond in de zetel te zitten om te ontspannen, integendeel. Mijn vrienden zijn mijn ontspanning. Toen ik pas alleen woonde en ik een avond alleen was, miste ik de drukte van thuis.”

Over de politiek gesproken: met een moeder als minister, een vader als schepen en een nonkel als burgemeester kon het toch niet anders dan dat jij hun voetsporen zou drukken?

Julie: “Mijn broer is totaal niet geïnteresseerd in politiek, dus het kan wel anders. Ofwel heb je een aversie van wat je ouders doen, ofwel trekt het je aan. Dokter wilde ik nooit worden, hoewel we die in de familie ook genoeg hebben. Maar de politiek lokte me wél.”

Maggie: “Ze ging al vroeg mee naar partijcongressen en dan mocht ze daar in de kinderopvang blijven. Maar dat wou ze niet: ze zat liever in de zaal te luisteren. Zo is ze erin gerold. In het eerste jaar van de middelbare school moest ze haar familie voorstellen. Zij had van elk van ons een verkiezingsaffiche meegenomen. Ze zei: ‘Ik ben Julie Asselman en dat is mijn mama en dat is mijn papa. Jullie zullen ze wel kennen, want ze hangen overal op straat.’ Ik denk dat haar klasgenoten ons stiekem een beetje weirdo’s vonden (lacht).”

Julie: “Maar jullie hebben mij nooit gepusht. Ik wou dat zelf, meegaan naar congressen en met de jongerenafdeling mee op studiereis.”

Maggie: “Na zo’n academie aan zee sprak Philippe De Backer mij aan – hij was toen jongerenvoorzitter en Julie was 16. ‘Maggie, er was een meisje uit Merchtem bij en ze sprong er écht uit.’ Ah, wie was dat dan, vroeg ik. ‘Een Julie. Asselman met haar achternaam. Kent ge ze niet?’ Hij schrok nogal toen ik zei dat ze mijn dochter was.”

Je bent nu schepen van Basisonderwijs, Welzijn en Kermis. Vooral dat laatste lijkt me een belangrijke bevoegdheid in Merchtem.

Julie: “Het zal wel zijn! We hebben hier in augustus tien dagen kermis. Merchtem lééft, hoor.”
De wereld is natuurlijk groter dan Merchtem alleen. Lokt de Wetstraat?

Julie: “Voorlopig niet. Ik vind de dorpspolitiek nog veel te plezant.”
Maar ik kan me voorstellen dat ze bij Open Vld grotere plannen met jou zullen hebben als je moeder de nationale politiek stilaan beu is.

Maggie: “Maar nee. Wij zijn geen dynastie, hé.”

Julie: “Ik vind het een beetje raar dat mensen er nu al van uitgaan dat ik mijn moeder zou opvolgen. Zo werkt het toch niet?”

Toch wel. Vraag maar aan Alexander De Croo, Jean-Jacques De Gucht, Freya Van den Bossche, Bruno Tobback…

Julie: “Je moet het eerst zelf wíllen. Ik sta dicht genoeg bij mijn moeder om te zien dat de Wetstraat ook z’n mindere kanten heeft, hoor. Ik ben nu 32 en ik vind het prima om mijn job in het notariaat te combineren met een schepenambt. Misschien denk ik er over tien of twintig jaar anders over, maar nu? Nee, bedankt.”

Maggie: “Andersom ook: ik ga mij niet in Merchtem komen moeien omdat Julie mijn plaats wil innemen.”
Is er überhaupt één beslissing die het schepencollege in Merchtem neemt waarvan je niet op de hoogte bent?

Maggie: “Natuurlijk wel. Ze heeft bloempotten gekocht – van die grote in het knalgroen – en op het dorpsplein gezet. Daar wist ik niks van. ‘Goed idee, hé mama’, zei ze toen ik er een opmerking over maakte.”
Julie: “Ik had dat in Buggenhout gezien en ik dacht: ‘Dat zou bij ons ook mooi staan en zorgen voor meer groen in het centrum.’”

Maar vóór er sprake kan zijn van grotere politieke ambities, is er wellicht een ander project dat wenselijker is?

Julie: “Kinderen, bedoel je? Begin er niet over, hé (lacht). Een collega-schepen is nu zwanger en als we ergens samen naartoe gaan – zij met haar dikke buik – krijgt zij eerst felicitaties en dan komt de vraag: ‘En gij?’ Maarten, behalve burgemeester ook apotheker en een goeie vriend die buitengewoon nieuwsgierig is, doet er ook graag aan mee. Gisteren hadden we schepencollege en ik had nog niet gegeten, dus kwam ik binnen met een zakje chips. ‘Ah Julie, een vies goestingske?’ Néé!”

Maggie: “Maarten heeft in zijn speech op het huwelijk ook gezegd dat hij denkt dat Julie en Jimmy nu rap kinderen gaan krijgen. Die uitspraak is zo’n beetje een eigen leven gaan leiden en ik ben in de supermarkt al aangesproken of ik er klaar voor ben om oma te worden. Want de mensen dachten dat het al zover was.”
Bén je er klaar voor, Maggie, om oma te worden?

Julie: (snel) “Natuurlijk wel! Ik ben 32, als je er nu niet klaar voor bent, zal je er nooit klaar voor zijn.”

Maggie: “Als ik een oma mag zijn die aan de slag blijft: ja graag. Ik wil voor mijn kleinkind zorgen, maar tegelijk ook blijven werken.”